Van de ongeveer 24 miljoen moedertaalsprekers van het Nederlands wonen er 6,5 miljoen in België. Dat is dus een behoorlijk grote groep. In deze cursus maak je kennis met die groep, hun taal en hun land. Er komen verschillende thema’s aan bod: regiostudie, taalbeleid, taalvariatie en taalkunde.

Met andere woorden, je leert hoe het kleine, maar complexe België in elkaar steekt en wat er leeft, hoe de Taalunie omgaat met een standaardtaal die op een verschillende manier gesproken wordt in België en Nederland en hoe het Belgisch-Nederlands verschilt van het Nederlands in Nederland.

Waarom hebben Nederlanders en Vlamingen genoeg aan één woord om te horen uit welk land iemand komt? Welke dialecten zijn er in Vlaanderen en wat zijn hun eigenschappen? Wat is de tussentaal? Verbuigen Vlamingen hun voegwoord echt net zoals het werkwoord? Waarom is het oké dat een Vlaamse en een Nederlandse nieuwslezer niet helemaal hetzelfde klinken, terwijl ze toch beiden de standaardtaal spreken? Waarom heeft België zes verschillende regeringen? Waarom zijn er drie officiële landstalen en hoe gaat het land daarmee om? Hoe kan je voorspellen in welke taal de treinbegeleider de aankondigingen in de trein zal doen? Waarom zit de EU in Brussel? Is Brussel heel anders dan Antwerpen of Gent? Welke industrieën heeft België? Welke radiozenders zijn er? Wie zijn Samson en Gert, Suske en Wiske en Filip en Mathilde? En is de wafel die je in Brussel koopt een Brusselse of een Luikse wafel? In deze cursus wordt het allemaal duidelijk.